Maandagochtend, vijf minuten voor tien. Het winkelcentrum van Almere-Haven is stil en verlaten. De meeste winkels zijn nog gesloten en een aantal gaan voorlopig ook niet meer open. Hopelijk niet voor altijd. Het zijn fijne collega’s en ze werken net zo hard als wij. Voor ons is het makkelijker om afstand te houden dan voor een kapper of opticien.
Daarnaast verkopen wij met boeken, tijdschriften en kranten tevens nog wat producten waar mensen in deze tijd iets aan hebben. Of maken wij dat onszelf alleen maar wijs? Hoe dan ook, er hangt een wat naargeestige sfeer op straat. Zelfs de duiven, die normaal in de buurt van de viswinkel en snackbar te vinden zijn, hebben besloten dat het veiliger is om wat meer op afstand te blijven.
Er loopt werkelijk niemand op straat, je hoort nauwelijks een geluid. In de winkel liggen alle boeken en tijdschriften kaarsrecht. Alles wat maar schoon te maken valt blinkt je tegemoet. Astrid en ik zijn om negen uur begonnen. We kijken elkaar aan en weten dat we alles hebben gedaan wat er op een maandagochtend maar te bedenken valt. We hebben de kranten van zaterdag en de retouren van het meest populaire tijdschriftenpakket een half uur geleden al naar het plaatselijke verzorgingstehuis gebracht. Ze werden dankbaar geaccepteerd. De bewoners van het tehuis zwaaien als je langsloopt. Een deel heeft geen idee wat er aan de hand is en waarom er niemand meer op visite komt. Het is te triest voor woorden. Je kan wel janken als je aan je eigen ouders denkt.
Om kwart over tien gaat de deur van de winkel open. Een bekend meisje loopt naar binnen. Daphne. Ze heeft een tijd geleden een boek gekocht van Carry Slee over juffrouw Braaksel waarover ze een geweldige boekbespreking heeft gehouden. Ze kreeg er van de juffrouw vijf stickers voor. In mijn tijd zou dat een tien zijn geweest. Vanaf dat moment klopt ze altijd even op het raam als ze langsloopt met haar moeder. Om te zwaaien. Net zoals Astrid en ik dat nu iedere dag doen als we op weg naar huis langs het verzorgingstehuis rijden. Soms komt ze ook even binnen en een paar weken geleden kocht ze het nieuwe deel van het Dagboek van een Muts. En de nieuwe Waanzinnige Boomhut. De 117e verdieping. Sinds de coronamaatregelen zagen wij haar echter niet meer. Tot vandaag.
“Mijn moeder is naar de supermarkt, ik mag hier op haar wachten.”
Natuurlijk mag dat, lieverd. Kijk maar lekker rond. “Ik heb een tekening gemaakt voor jullie”, zegt ze met een trotse blik in haar ogen. Het was mij al opgevallen dat ze een rolletje papier in haar handen had. Met een rode strik er omheen. Ze legt het op de toonbank neer en doet meteen weer een stap naar achteren. Ze heeft de instructies van haar ouders goed begrepen. “Spannend hoor”, zeg ik terwijl ik de strik voorzichtig van het papier schuif. Welnee, zegt Daphne. Het is een tekening, dat heb ik toch al gezegd? Dat is waar. Toch is het spannend, want ik heb geen idee wat ze precies voor ons heeft gemaakt. Als ik het vel papier uitrol zie ik onze winkel verschijnen. Vanaf de straat gezien, dwars door het etalageraam. Astrid en ik staan in de winkel en zonder moeite zie ik dat Daphne achter de toonbank staat. Als enige helpt zij een klant, een jongen of meisje die een boek bij haar koopt. Gozert, van Pieter Koolwijk? Het is niet te zien, maar het zou zo maar kunnen.
“Prachtig”, zeg ik oprecht. “Heel erg mooi.”
“Ik was al bang dat je het vergeten was”, zeg ik tegen haar. Dat je ooit bij ons wil werken. “Nee hoor, dat vergeet ik echt niet.” Ze kijkt mij ernstig aan. Volgens mijn ouders hebben veel winkels het nu moeilijk. Veel winkels stoppen er mee omdat ze geen geld en geen klanten meer hebben. Die winkels gaan straks misschien nooit meer open. Vooral als het allemaal nog lang gaat duren. Op televisie zeggen ze dat niemand dat nu nog weet.
“Dat mag bij jullie niet gebeuren hoor.”
Wij doen ons best, beloof ik haar. Het lijkt mij namelijk heel leuk om met jou te werken, als je straks groter bent en klaar bent met school. Daphne knikt tevreden. Ze wijst naar de tekening. “Hang die maar op want dan kan je het nooit vergeten.” Ik beloof dat ik de tekening zal ophangen. Ik beloof ook dat ik het nooit zal vergeten. Hoe zou ik dat kunnen? Hoe kan ik een belofte aan Daphne met haar mooie blauwe ogen nou vergeten? Een kind dat ons hart heeft gestolen, dol is op lezen, dat vol trots kwam vertellen dat haar boekbespreking een groot succes was geweest. Dat nog altijd het voornemen heeft om samen met mij boeken te verkopen en andere kinderen te helpen om ook vijf stickers te verdienen.
Een tikje op het raam maakt duidelijk dat haar moeder klaar is met haar boodschappen. Daphne zwaait ons gedag en rent naar haar moeder. Ze begint meteen weer te praten. Wij kunnen het vanuit de winkel niet verstaan, maar je ziet dat ze het heeft over haar tekening. Dat wij hem prachtig vonden. Terwijl ze wegloopt kijkt ze nog even achterom en begint weer te zwaaien. Wij zwaaien terug en krijgen een grote en vertederende glimlach niet van ons gezicht. Het is half elf geweest. Ik kijk even later nogmaals naar buiten. Daphne en haar moeder zijn nergens meer te zien, maar op de een of andere manier ziet het er op straat niet meer zo naargeestig uit.
Zelfs de duiven zijn weer terug.