“Kan ik bij u pinnen?” Een vrouw met bijna lichtgevend paars haar kijkt mij wanhopig aan. Ik vraag mij in een fractie van een seconde af hoe je op een ochtend wakker kan worden en dan denkt dat het een goed idee zou kunnen zijn om de komende weken met een paars hoofd rond te lopen. Ik vertel haar echter dat ze bij ons gewoon kan pinnen. “Hoeveel kan ik hier pinnen?”, vraagt ze vervolgens, terwijl ze een sliertje paars haar achter haar oor probeert te duwen. “Dat ligt eraan hoeveel u koopt en moet afrekenen”, is mijn antwoord. “Nee, dat bedoel ik niet. Ik bedoel een geldautomaat. Heeft u een geldautomaat?”. Helaas. Wij hebben geen geldautomaat. Ze kijkt mij nu met verbijstering aan. Dat nieuws valt duidelijk niet zo goed. Ook haar gezicht begint langzaam paars aan te lopen.
“GEEN GELDAUTOMAAT????? GEEN GELDAUTOMAAT????? WAAR MOET IK DAN GELD PINNEN?”
Ze kijkt mij aan alsof ik het hoofd ben van de afdeling geldautomaten in Flevoland, totaal niet geschikt voor die taak en nodig ontslagen moet worden. “Er staan er twee buiten op straat, mevrouw”, zeg ik zo voorzichtig mogelijk. “Ik zou het gewoon daar even proberen.” Nu kijkt ze mij met iets van medelijden aan. Ze zucht diep en het weerbarstige sliertje paars haar hangt weer voor haar linkeroog. “Ik hou er niet van om buiten te pinnen”, zegt ze tergend langzaam. Alsof iedereen dat hoort te weten en het de normaalste zaak van de wereld is. “Dat is niet veilig”, voegt ze eraan toe. Ze denkt even na en vraagt dan of ze bij mij een klein bedrag kan pinnen. Ik vertel haar dat wij een jaar geleden gestopt zijn met het aannemen van contant geld. Enerzijds omdat je nergens in Almere-Haven meer geld kan storten en ten tweede vanwege alle overvallen waar veel winkels in het winkelcentrum mee te maken hebben gehad. “Ik heb dus geen geld in mijn kassa, mevrouw. Puur uit veiligheid.”
Ik heb het nog niet gezegd of haar ogen spuwen langzaam maar zeker weer vuur. “Waarom staat dat hier dan nergens aangegeven”, vraagt ze met een luide stem. Ze kijkt om zich heen in de hoop dat andere klanten haar gaan steunen. De mensen in de winkel staan echter allemaal bij de boekentafels en hebben geen interesse om zich in de discussie te mengen. Ik vertel haar kalm dat er in de winkel ongeveer twintig bordjes hangen waarop staat dat je hier alleen maar met de pin kan betalen. “Wat kan mij het nu schelen of ze jullie overvallen?”, flapt ze er woest uit. Ik voel mijn gezicht nu ook wat paars worden en hoop dat het niet besmettelijk is. “Wat is er in hemelsnaam aan de hand in de wereld?”, zucht ze nu. Het is zaterdagmiddag, ongeveer twee uur voor sluitingstijd en het lijkt mij geen geschikt moment om dat allemaal haarfijn uit te gaan leggen. Ik kijk haar daarom alleen maar zwijgend aan.
Met een vlug en ruw gebaar veegt ze het losse sliertje weer achter haar oor. Ze denkt koortsachtig na wat ze nu moet gaan doen. Ze wil geld opnemen. Dat kan blijkbaar alleen op straat. Zonder mij nog aan te kijken draait ze zich plotseling om en loopt naar de uitgang. Ik hoor haar nog wel wat mopperen, maar heb geen idee of dat aan mij is gericht. Een echtpaar dat vaker bij mij in de winkel komt, loopt ondertussen naar de toonbank. Zij kijkt mij met medeleven aan. Hij legt een stapel boeken neer en vraagt of ik er een papieren tasje bij heb. “Trek je van haar maar niets aan”, zegt hij op vaderlijke toon. “Wij komen haar wel vaker tegen en ze heeft ruzie met de hele wereld. Sommige mensen zijn altijd boos. Wat je ook doet of zegt.”
Ze rekenen af en terwijl ze naar de deur lopen, komt de vrouw met het paarse haar weer binnen. “Ik ga naar Almere Centrum”, zegt ze venijnig. Alsof ik van plan ben mij de haren uit het hoofd te trekken. “Kan ik hier mijn buskaart opladen?” Ik moet haar opnieuw teleurstellen. Nu lijkt ze echt te ontploffen.
“Wat is dit nou voor een idiote boekwinkel?”