“Zijn jullie gestopt met de verkoop van sigaretten?” Een jongen van een jaar of twintig kijkt mij met verbijstering aan. “Waar moet ik ze dan kopen? Ik kom altijd hier!” Ik moet moeite doen om niet te lachen. Wij zijn inmiddels al meer dan een jaar geleden gestopt met de verkoop van tabak. “Misschien moet je dan maar stoppen met roken”, zeg ik tegen hem. “Dan geef je dat geld vanaf nu gewoon uit aan boeken. Dat kan ook verslavend zijn.” De verbijstering verdwijnt niet van zijn gezicht. Sterker nog, hij kijkt mij aan alsof ik mijn verstand volledig ben verloren. Hij doet automatisch een paar stappen naar achteren.
“Lezen?”
Hij spreekt het woord uit op een toon die niets te raden overlaat. Er gaat een rilling door hem heen als hij terugdenkt aan dat ene boek waar hij zich op school ooit doorheen heeft moeten worstelen. “Nee, dat is niets voor mij”, zegt hij uiteindelijk. “Ik heb er het geduld niet voor.” Het ultieme antwoord van bijna alle mensen die nooit een boek lezen. Ik kan mij er persoonlijk niets bij voorstellen, maar mijn eigen vader heb ik ook nooit een boek zien lezen. Mijn moeder daarentegen verslond het ene na het andere boek. Ze was jarenlang lid van de Nederlandsche Boekenclub, bezocht bijna iedere boekwinkel die ze tegenkwam en was maar wat blij dat mijn vader altijd bereid was om weer een nieuwe kast voor haar te timmeren. De ultieme samenwerking.
Mijn niet-lezende maar wel rokende klant haalt mij uit mijn overpeinzingen. “Waar moet ik dan zijn voor mijn sigaretten?” Ik kijk hem aan of hij een grapje maakt, maar hij blijkt toch echt serieus te zijn. “Je bent nu bij de boekwinkel”, zeg ik hem. “Misschien moet je het bij de tabakswinkel verderop proberen. Of eventueel bij de supermarkt.” Hij moet er twee tellen over nadenken maar knikt vervolgens enthousiast. “Heb je dan wel twee krasloten voor mij?”. Terwijl hij het vraagt wijst hij met z’n hoofd naar de plek waar in zijn beleving een display met loten zou moeten staan. In werkelijkheid ligt er een stapel van het zojuist bekroonde boek van Jeroen Brouwers.
“Ook daar kan ik je niet aan helpen”, zeg ik hem. “Wij hebben geen loterijen, maar ook die kan je vast wel bij de tabakswinkel vinden.” De jongen neemt een extra hap adem, wil wijzen naar de display met krasloten maar ziet dan net op tijd dat die nergens te vinden is. “Boeken”, zegt hij met enige verontwaardiging. Alsof de hele wereld tegen hem is. Hij kijkt nu een beetje om zich heen en ziet nog veel meer boeken staan. “Heb je die allemaal gelezen?” Het klinkt alsof hij nu toch wel een beetje onder de indruk is. “Mijn ouders lezen ook allebei”, gaat hij verder. Zonder op mijn antwoord te wachten. “Ons hele huis staat vol met boeken. Mijn zus leest ook. Alleen ik niet. Nooit het nut van ingezien. Wat schiet je er nou mee op?”
“Helemaal niets”, zeg ik hem. “Je kan beter roken en krassen, daar steek je veel meer van op. Is ook veel goedkoper.” Hij wil het beamen, maar beseft plotseling dat hij in een boekwinkel staat. “Ja, je weet het mooi te brengen”, zegt hij met een wat onzeker lachje. Zijn blik valt schuin achter mij op een rij met klantenbestellingen. Op de omslag van het achterste boek staan Johan Cruijff, Piet Keizer, Sjaak Swart en Klaas Nuninga. De iconische foto van Paul Huf uit 1967, welke ooit de voorpagina van Elsevier Weekblad sierde. “Gaat dat over Ajax?”, vraagt hij. Het is een boek van Maarten Spanjer. Toen godenzonen niet bestonden. Over de tijd dat je nog op straat kon spelen en de voetballers nog geen koptelefoons droegen. “Dat gaat inderdaad over Ajax””, vertel ik hem. “Een heel leuk boek en vrij makkelijk te lezen.”
Ik zie hem denken. Ik heb geen idee wat voor afwegingen hij maakt. Ruim een minuut staart hij alleen maar voor zich uit en zegt hij niets. Dan kijkt hij mij weer aan. “Jammer”, zegt hij. “Ik heb er het geduld niet voor.”